Het Nederlandse water, het Engelse water en het Duitse Wasser eindigen allemaal op de letter r. Niet zo vreemd – het Engels, Duits en Nederlands zijn nauw verwante West-Germaanse talen.
Maar in de Noord-Germaanse talen eindigt het woord voor ‘water’ op een n. IJslands: vatn. Noors: vann. Zweeds: vatten. Die laatste zien we terug in de merknaam van de Zweedse energieleverancier Vattenfall – ‘waterval’ dus.
Een West-Germaanse r tegenover een Noord-Germaanse n. Om deze discrepantie binnen de Germaanse taalfamilie te begrijpen, moeten we terug naar het Proto-Indo-Europees – de oertaal waar de Germaanse subfamilie uiteindelijk op teruggaat.
Dat zit zo: het Proto-Indo-Europees kende een handjevol woorden dat zowel een r als een n aan het einde van de stam kon hebben – afhankelijk van de naamval waarin het woord stond. Eén van die woorden was het Proto-Indo-Europese oerwoord voor water. In de nominativus en accusativus was dat *wódr̥ (dus met een r), in de overige naamvallen *wédn- (dus met een n).
Dat ziet er nogal onregelmatig uit, dus wordt dit patroon in de meeste dochtertalen versimpeld. In de West-Germaanse talen wint de r het van de n en krijg je uiteindelijk het Nederlandse water. In de Noord-Germaanse talen is het precies andersom – daar wint de n het van de r en krijg je uiteindelijk het Zweedse vatten. Uit die twee verschillende ontwikkelingen kunnen we concluderen dat het Proto-Germaans nog beide vormen moet hebben gehad, zowel die met een r als die met een n.
Ook in het Griekse woord voor water zien we deze oude, Indo-Europese r/n-afwisseling terug. Dat is in de nominativus en accusativus namelijk ὕδωρ (húdōr), te herkennen in bijvoorbeeld ons leenwoord hydrofiel. Maar in de genitivus is ‘water’ ineens ὕδατος (húdatos) geworden.
De afwezigheid van de r in die genitivus is volgens de Proto-Indo-Europese r/n-afwisseling te verwachten; de genitivus is immers één van de overige naamvallen. Maar dan zou er dus wél een n moeten opduiken – en die zien we in ὕδατος (húdatos) ook niet.
Of toch. De α (a) in dit woord gaat namelijk terug op een n̥ die tussen twee medeklinkers stond, in dit geval de δ (d) en de τ (t). Vergelijk het Proto-Indo-Europese ontkennende voorvoegsel *n̥- dat in het Nederlands on- en in het Latijn in- werd, maar in het Grieks α- (a-), zoals bijvoorbeeld in het woord atypisch.
Voor een écht onbelemmerde voortzetting van de Proto-Indo-Europese r/n-afwisseling kunnen we bij het Hettitisch terecht, een Indo-Europese taal die tussen 1700 en 1200 voor (!) Christus in het huidige Turkije op kleitabletten vereeuwigd werd. Daar lezen we in spijkerschrift: nominativus/accusativus wātar, genitivus witenaš.
Aron Groot
een waterval van kennis... dankjewel