Het voorvoegsel a- heeft in het Nederlands een duidelijke functie. Asociaal is het tegenovergestelde van sociaal, atypisch het tegenovergestelde van typisch, atonaal het tegenovergestelde van… et cetera.
Die a- is eigenlijk een alfa, want hij is ontleend aan het Oudgrieks, waar-ie precies dezelfde functie had. Als iemand ἄφοβος (áfobos) is, is hij onbevreesd. Iemand zonder geloof is ἄθεος (átheos), goddeloos. Dit voorvoegsel noemen we de alpha privans, van het Latijnse privare, dat ‘beroven’ betekent. De alfa berooft de rest van het woord dus van zijn betekenis.
En deze rovende alfa is niet altijd zo duidelijk herkenbaar als in asociaal. Ook het Nederlandse asiel gaat bijvoorbeeld terug op een samenstelling met een alpha privans, namelijk het Griekse ἄσυλος (asulos), dat ‘onschendbaar’ betekent. Of neem ons woord asbest. Dat komt van het Griekse ἄ-σβεστος (á-sbestos): onblusbaar. En het godenvoedsel ambrozijn is in het Grieks ἀ-μβροσία (a-mbrosía), dat in de eerste plaats ‘onsterfelijkheid’ betekent. Dit spul moesten de Griekse goden eten om onsterfelijk te blijven.
Maar we kunnen nog verder terug. Dat Griekse voorvoegsel α- (a-) komt voort uit het Proto-Indo-Europese voorvoegsel *n̥-. Ziet er misschien ingewikkeld uit, maar eigenlijk valt het wel mee. Die asterisk (*) staat er alleen omdat dit een gereconstrueerde vorm is; de Proto-Indo-Europeanen hebben immers nooit iets opgeschreven. Dat cirkeltje ( ̥) onder de n geeft aan dat deze medeklinker zich een beetje als klinker gedraagt, zoals de n in het Twentse loopn. Dat streepje (-) staat er omdat het een voorvoegsel is en die punt (.) omdat mijn zin daar eindigde. Het voorvoegsel *n̥- zal ook in het Proto-Indo-Europees een ontkennende functie hebben gehad.
In het Grieks wordt *n̥- dus α- (a-), maar in het Latijn, net zo goed een dochter van het Proto-Indo-Europees, zien we weer een andere ontwikkeling. Daar is *n̥- geëvolueerd tot in-, waardoor er woorden ontstaan als invalidus, instabilis en inhumanus. Of in geassimileerde vorm: immobilis, irrationalis, illegalis. Die woorden zijn voor ons te begrijpen omdat ze natuurlijk ook in het Nederlands terecht zijn gekomen, vaak via het Frans.
Maar ook het Nederlands is uiteindelijk een Indo-Europese taal. En ook het Nederlands heeft het Proto-Indo-Europese *n̥- als erfstuk ontvangen. Niet ontleend, zoals we met a- en in- hebben gedaan, maar geërfd. In het Proto-Germaans, dochter van het Proto-Indo-Europees en tegelijkertijd voorloper van de Germaanse talen, veranderde *n̥- namelijk in *un-. Daaruit zijn onder andere het Engelse un- (unfair), het Duitse un- (unheimlich) en het Noorse u- (upersonlig) ontstaan. In het Nederlands werd het on- (ongelooflijk).
Aron Groot
megainteressant!
dat is lekker wakker worden op de zaterdagochtend! ONgelovelijk leerzame en smakelijke lekkernij voor bij de koffie, dank!