Wat is quoi?
In de Romaanse talen beginnen vraagwoorden opvallend vaak met qu. Frans: qui? quoi? quand? Spaans: quién? qué? Italiaans: quando? quale? Dat is niet zo vreemd als je bedenkt dat het Latijn, de moeder van de Romaanse talen, vrijwel alleen maar vraagwoorden heeft die met qu beginnen: qui? quod? quando?
De Germaanse talen vertonen soortgelijk gedrag. Daar beginnen vraagwoorden meestal met een w. Nederlands: wie? wat? waar? Engels: who? what? where? Duits: wer? was? wie? enzovoorts.
En dat is geen toeval. Die Germaanse w en Romaanse qu gaan allebei terug op een Proto-Indo-Europese *kʷ, een zogeheten labiovelaar. Met andere woorden: je spreekt ’m uit door zowel je lippen (labia) als je gehemelte (velum) te gebruiken. Alle Proto-Indo-Europese vraagwoorden beginnen met die *kʷ-klank.
In het Latijn blijft die labiovelaar in deze positie eigenljk gewoon bestaan – hij wordt geschreven als qu, maar men sprak ’m uit als kʷ. Het Proto-Indo-Europese vraagwoord *kʷís wordt dus het Latijnse quis, dat ‘wie’ betekende. Ook de hierboven genoemde Romaanse dochtertalen gaan netjes met de labiovelaar om, al verliest-ie in bijvoorbeeld de moderne uitspraak van het Franse qui en het Spaanse qué wel z’n labiale element.
In het Proto-Germaans, de moeder van de Germaanse talen, krijgt de labiovelaar echter te maken met Grimm’s Law. Kort samengevat: de Proto-Indo-Europese *k verandert in een Proto-Germaanse *h. Het Proto-Indo-Europese vraagwoord *kʷód wordt dus het Proto-Germaanse *hwat. In de meeste Germaanse dochtertalen valt die h er vervolgens helemaal vanaf, waardoor je onder andere het Nederlandse wat? en het Duitse was? krijgt.
Maar in bijvoorbeeld het IJslands, ook een Germaanse taal, is die h bewaard gebleven en vraagt men nog altijd hvað? (‘wat?’). En zelfs in sommige dialecten van het Engels valt die oude h nog te ontwaren – in dat van Johnny Cash bijvoorbeeld. Let op zijn uitspraak van why, what, en when:
Andere dochtertalen van het Proto-Indo-Europees gaan minder netjes met die lastige *kʷ om. In het Grieks kan er van alles mee gebeuren, afhankelijk van de klinkers in de directe omgeving. Zo wordt het Proto-Indo-Europese vraagwoord *kʷís in het Grieks getransformeerd tot τίς (tís). Dit omdat de labiovelaar gevolgd wordt door de klinker i.
Ook niet-vraagwoorden kunnen natuurlijk labiovelaren bevatten. Het Proto-Indo-Europese *kʷékʷlos, dat ‘wiel’ betekende, heeft er zelfs twee. In het Grieks wordt dit κύκλος (kúklos) omdat de klinker u in de buurt is. Het Latijn ontleent dit woord aan het Grieks en maakt er cyclus van, waar wij uiteraard ons Nederlandse cyclus weer vandaan halen.
Maar het Nederlands kent dit Proto-Indo-Europese *kʷékʷlos niet alleen in ontleende vorm. Als we de eerder genoemde Grimm’s Law toepassen op *kʷékʷlos krijgen we in het Proto-Germaans namelijk iets als *hwehwlą – inderdaad, de voorloper van ons Nederlandse wiel.
Er is nóg een woord in het Nederlands dat uiteindelijk voortkomt uit dat Proto-Indo-Europese *kʷékʷlos met twee labiovelaren. Het Sanskriet, de klassieke taal van India en net zo goed een dochtertaal van het Proto-Indo-Europees, verandert *kʷékʷlos in cakrá. Aan dat woord is het Nederlandse chakra ontleend: een cirkelvormig energieveld in het lichaam.
Aron Groot