Terug naar de kleine pauze van de protestants-christelijke basisschool in Leusden. Ik zat in groep vier en een ouderejaars, waarschijnlijk uit groep vijf, vroeg aan mij of ik homo was.
Ik antwoordde resoluut: ‘Nee.’ Want homo was daar en toen het allerergste wat je kon zijn. Hopelijk is dat inmiddels anders, maar ik vrees ervoor.
Ik was erin getrapt. ‘Ben je geen homo sapiens? Ben je geen mens? Aron zegt dat hij geen mens is!’ Ik herinner me dat ik het toen al niet erg grappig vond. En nu, zo’n twintig jaar later, weet ik dat het ook op etymologisch niveau onzin is.
Het homo in ‘homoseksualiteit’ is namelijk Grieks, terwijl het homo in ‘homo sapiens’ Latijn is. Etymologisch gezien hebben ze niets met elkaar te maken. De Proto-Indo-Europese oervormen zijn respectievelijk *somh₂os en *dʰǵʰmōn. Het enige wat die twee met elkaar gemeen hebben is dat ze er exotisch uitzien.
Laten we beginnen bij *somh₂os. Het sterretje staat er zoals altijd om aan te geven dat dit een gereconstrueerd woord is. Dat vreemde h₂ duidt een keelklank aan die in dit geval niet zoveel uitricht – die kunnen we dus negeren. De s aan het begin is wél belangrijk. Die verandert in het Grieks altijd in een h. Zo krijg je dus het Griekse ὁμός (homós), dat ‘dezelfde’ betekent.
In andere Indo-Europese talen blijft die s- gewoon staan. De Germaanse talen maken van *somh₂os bijvoorbeeld samen (Nederlands), same (Engels), en samme (Deens). Hier kun je trouwens ook goed zien wat ik in mijn vorige stukje schreef: dat een Proto-Indo-Europese o in de Germaanse talen een a wordt.
In mijn vorige stukje schreef ik ook dat de klinkers o en e elkaar in het Proto-Indo-Europees konden afwisselen. Zo had je naast de wortel *som- ook *sem-, met min of meer dezelfde betekenis. Dat *sem- zien we terug in het Latijnse singularis (‘afzonderlijk’), waar de e zich tot een i heeft ontwikkeld, en de m zich tot n. Dat komt als leenwoord via het Frans in het Engels (singular) en het Nederlands terecht (singulier).
Maar het Proto-Indo-Europees kende dus ook het oerwoord *dʰǵʰmōn (‘mens’), de voorloper van het homo in ‘homo sapiens’. Die kleine ʰ ’s zien er misschien intimiderend uit, maar ze wijzen er alleen op dat de d en de ǵ in dit woord enigszins zuchtend werden uitgesproken.
Neemt niet weg dat de medeklinkercluster dʰǵʰm nogal onmogelijk klinkt. Dat vonden de sprekers van de meeste Indo-Europese dochtertalen ook, dus gooiden ze de dʰ er in een vroeg stadium uit. De ǵʰ werd in het Latijn een h en uiteindelijk was daar het Latijnse woord homo, ‘mens’. Uiteraard de voorloper van onder andere het Franse homme en het Italiaanse uomo.
In de Germaanse talen werd een ǵʰ gewoon een g. Dus krijg je in het Gotisch, de oudste Germaanse taal die we kennen, het woord guma (‘man’). Ook in het Nederlands overleeft *dʰǵʰmōn, maar alleen als het tweede gedeelte van ons woord bruidegom. De man van de bruid.
Dit Proto-Indo-Europese oerwoord *dʰǵʰmōn (‘mens’) is trouwens afgeleid van een ander oerwoord *dʰéǵʰōm, dat ‘aarde’ betekent. De mens is dus iemand van de aarde. Dat woord voor ‘aarde’ overleeft onder andere in het Latijnse humus (‘aardbodem’) en het Griekse χθών (khthoon, ‘aarde’), te herkennen in ons leenwoord allochtoon (‘van andere aarde’.)
Aron Groot
Na het schrijven van dit stukje ontdekte ik dat Yoïn van Spijk een deel van mijn verhaal onlangs prachtig heeft samengevat in dit plaatje. Diezelfde Yoïn van Spijk heeft trouwens ook een boek uitgebracht. Ik heb het nog niet gelezen, maar wil er toch reclame voor maken. Kun je nagaan hoe goed het is. Je kunt het hier bestellen.
Interessant dat in het Proto-Indo-Europees 'aarde' net als in het Hebreeuws zo dicht bij 'mens' ligt, met Adamah (aarde) en Adam (mens).
De Brink?