De letter ‘i’ duikt in verschillende Indo-Europese talen op aan het einde van een woord. Neem de eerste en derde persoon enkelvoud van het Griekse werkwoord dat ‘aanwijzen’ betekent.
δείκνυμι (deiknumi) – ‘ik wijs aan’
δείκνυτι (deiknuti) – ‘hij wijst aan’
Opvallend genoeg is er in de bijbehorende verledentijdsvormen geen -i te bekennen:
ἐδείκνυν (edeiknun) – ‘ik wees aan’
ἐδείκνυ (edeiknu) – ‘hij wees aan’
En dat heeft gevolgen. In de eerste persoon verandert de -m in een -n omdat-ie aan het einde van het woord is komen te staan. Dat is de normale gang van zaken in het Grieks. Vergelijk ook de Griekse accusativus enkelvoud μέγαν (megan, ‘groot’) tegenover de Latijnse accusativus enkelvoud magnum.
In de derde persoon van de verleden tijd is de oorspronkelijke -t zelfs helemaal verdwenen. Ook dat is gebruikelijk – het Grieks tolereert geen stopklanken aan het einde van een woord. Als de -i niet aanwezig is, kan de -t er ook niet zijn.
Het Sanskriet doet minder moeilijk. Daar heb je diśā́mi (‘ik wijs aan’) tegenover ádiśam (‘ik wees aan’) en diśáti (‘hij wijst aan’) tegenover ádiśat (‘hij wees aan’). Hier is het nog duidelijker zichtbaar: de -i was gereserveerd voor de tegenwoordige tijd.
Logischerwijs nemen we aan dat die -i in het Proto-Indo-Europees al op deze manier werkte. Taalhistorici hebben ’m zelfs een naam gegeven: het hic-et-nunc-particle, het ‘hier-en-nu-partikel’. Opvallend: het gaat dus niet alleen om tijd (‘nu’), maar ook om locatie ('hier').
Het idee is namelijk dat we deze -i óók tegenkomen in zelfstandig naamwoorden. En wel als de uitgang van de locativus enkelvoud. In het Proto-Indo-Europees nog een goed functionerende naamval waarmee je een plaats kon weergeven, maar in de meeste dochtertalen is-ie verdwenen.
Althans: de locativus als naamval met exclusieve, plaatsbepalende functie is verdwenen. Maar zijn uitgang leeft voort – de Griekse dativus enkelvoud bijvoorbeeld, altijd eindigend op -i (πατρί, (patri)) is eigenlijk een oude locativus! In de voorgeschiedenis van het klassieke Grieks zijn dativus en locativus qua functies samengevallen, en heeft het uiterlijk van de locativus uiteindelijk de bovenhand gekregen.
In het Latijn zit ook een locativus verstopt. De ablativus enkelvoud van de derde declinatie eindigt op -e (patre). Deze -e gaat terug op de hier-en-nu-i van de locativus. Het Sanskriet is wederom een stuk inzichtelijker: daar bestaat de locativus nog en eindigt-ie op een -i. ‘In/bij/op de vader’ is pitári.
Ook bepaalde voorzetsels zijn in feite versteende locativi. Zo is er een Hettitisch woord dat geschreven wordt als ḫa-an-za en ‘voorhoofd’ betekent. Dat gaat terug op het Proto-Indo-Europese *h₂ent- met dezelfde betekenis.
Plak je daar de locativusuitgang -i achter, dan krijg je *h₂enti, letterlijk ‘op/bij het voorhoofd’. In het Proto-Indo-Europees moet dit een gangbare uitdrukking zijn geweest die in overdrachtelijke zin iets als ‘aan de voorkant’ betekende. Dit *h₂enti is namelijk de voorloper van een hoop verschillende woorden in een hoop verschillende dochtertalen.
In het Grieks krijg je ἀντί (anti, ‘tegenover’), dat uiteraard als leenwoord in het Nederlands is terechtgekomen. In het Latijn wordt het ante (‘voor, eerder’) – met de ontwikkeling van -i tot -e die we eerder in de uitgang van de ablativus zagen.
Maar het allerleukste: *h₂enti is de voorloper van het Nederlandse voegwoord en. Klinkt misschien onwaarschijnlijk, maar het Duitse und en het Engelse and bewijzen dat dit woord wel degelijk een dentale klank had. En het ultieme bewijs ligt nog dichter bij huis – in de titel van de ridderroman Karel ende Elegast is het essentiële tussenstadium bewaard gebleven.
Aron Groot
Dus “antes” (“vóór” in het Spaans) en “and” in het Engels zijn ook eigenlijk hetzelfde woord! In "y" ("en" in het Spaans) is de oorsprong niet meer te herkennen.
“Voorhoofd” in het Spaans is “frente”, vergelijkbaar met “front” in het Engels. Komt dat ook van PIE *h₂ent-, met een of andere h-fr verschuiving, of heeft dat een andere oorsprong?