Lopend, horend, lezend, hebbend, tand. Het laatste woord lijkt niet in dit rijtje thuis te horen. De eerste vier zijn immers werkwoorden, onvoltooide deelwoorden om precies te zijn, terwijl tand een zelfstandig naamwoord is. Toch heeft tand hier etymologisch gezien wel degelijk iets te zoeken.
Ons woord tand gaat terug op het Proto-Germaanse *tanþ, waaruit ook het Engelse tooth, het Duitse Zahn, het Deense tand, etc. zijn ontstaan.
Dat dit woord nog veel ouder is dan het Proto-Germaans, zien we als we het Latijn erbij pakken. Daar is ‘tand’ namelijk dens (accusatief dentem) – te herkennen in ons leenwoord dentaal of het Engelse (eigenlijk Franse) dentist. Dat moet wel verwant zijn aan het Proto-Germaanse *tanþ.
Maar er ontbreekt nog een cruciaal stukje van de puzzel. Het Griekse woord voor ‘tand’ is namelijk ὀδών (odōn, accusatief odonta). Tussen haakjes: dat is de tweede helft van ons woord orthodontist. De eerste helft gaat terug op het Griekse ὀρθός (orthos), hetgeen ‘rechtop’ betekent – een orthodontist is dus simpelweg iemand die je tanden rechtop zet.
Het Griekse ὀδών (odōn, ‘tand’) is cruciaal omdat er een klinker vóór de eerste medeklinker staat, terwijl deze medeklinker in het Latijn en in het Proto-Germaans het begin van het woord vormt (dens, *tanþ). Omdat klanken eerder verdwijnen dan verschijnen, gaat men ervan uit dat het Proto-Indo-Europese oerwoord met een klank begon die in alle talen behalve het Grieks is verdwenen. Deze klank duidt men aan als h₃. In het Grieks ontwikkelt h₃ zich altijd tot een o.
Met dank aan het Grieks kan het Proto-Indo-Europese woord voor ‘tand’ dus gereconstrueerd worden als *h₃dónts. En dan openbaart zich ineens een connectie met het werkwoord *h₃ed-, dat ‘bijten’ betekende. Het Proto-Indo-Europese achtervoegsel -ónts-, de voorloper van ons hedendaagse achtervoegsel -nd- in bijvoorbeeld lopend, maakt van dit werkwoord een onvoltooid deelwoord. De tand is dus letterlijk ‘de bijtende’.
Er zijn ook taalkundigen die de Proto-Indo-Europese voorloper van tand reconstrueren als *h₁dónts – in plaats van h₃ verkiezen zij dus h₁ aan het begin. Zo’n h₁ ontwikkelt zich in het Grieks altijd tot een e. De reconstructie *h₁dónts is daarom onmogelijk te rijmen met het Griekse ὀδών (odōn), waarvoor h₃ nodig is, die zich immers tot o ontwikkelt. Deze moeilijkheid omzeilt men door te wijzen op een tweetal obscure attestaties in het Aeolisch, een dialect uit het noorden van Griekenland. Daarin wordt namelijk gewag gemaakt van ἔδοντες (edontes, ‘tanden’).
Mocht deze interpretatie de juiste zijn, dan kan de tand etymologisch in verband worden gebracht met het werkwoord *h₁ed-, dat ‘eten’ betekende en ook de uiteindelijke voorloper is van ons werkwoord eten. In dat geval zou de tand dus letterlijk ‘de etende’ zijn. Toch geven de meeste taalkundigen de voorkeur aan de bijt-etymologie. Daarbij beroepen ze zich onder andere op het verwante Armeense atamn, dat kennelijk ondubbelzinnig op de aanwezigheid van h₃ wijst. Ik weet helaas te weinig (niets) van het Armeens om dat te verifiëren.
Aron Groot
Het schrijven van deze stukjes kost tijd – in dit geval mijn hele donderdagnacht. Mocht je mij willen motiveren om door te blijven gaan, dan kan dat door a) dit stukje te liken, b) je te abonneren, of c) een donatie te doen. Maar wees niet bang: ook zonder jullie steun zou ik door blijven gaan! Ik vind het schrijven van deze stukjes namelijk erg leuk. Dank voor het lezen!
Een h1 aan het begin vóór een medeklinker geeft in het Armeens als het goed is ook ‘e’, net als in het Grieks. Vandaar dat het h3 moet zijn.