Morgen is het vaderdag. Een mooie gelegenheid dus om het woord vader te bespreken. In het Proto-Indo-Europees, de gereconstrueerde oertaal waar ook het Nederlands van afstamt, was dat *ph₂tḗr.
Dat oerwoord is in de meeste Indo-Europese dochtertalen bewaard gebleven. Woorden voor familieleden zijn over het algemeen erg stabiel. En in een patriarchale samenleving is vader ook nog eens het belangrijkste familielid.
Maar stabiel is niet hetzelfde als onveranderlijk. Zo demonstreert ons woord vader de werking van zowel Grimm’s Law als Verner’s Law. In het Nederlands: de Wet van Grimm en de Wet van Verner.
Volgens Grimm’s Law kan een Proto-Indo-Europese p in het Proto-Germaans een f worden, bijvoorbeeld als-ie aan het begin van een woord staat. Zoals bij *ph₂tḗr het geval is.
Volgens Verner’s Law kan een Proto-Indo-Europese t in het Proto-Germaans een d worden, maar alleen als die t níét voorafgegaan wordt door een beklemtoonde lettergreep. Ook dat is bij *ph₂tḗr het geval. De klemtoon komt immers pas na de t.
Zo veranderde het Proto-Indo-Europese *ph₂tḗr dus in het Proto-Germaanse *fadēr, de voorloper van ons Nederlandse vader. (Die keelklank h₂ werd tussen twee medeklinkers gewoon een a.)
Verner’s en Grimm’s Law zijn strikt Germaanse fenomenen. Andere Indo-Europese talen hebben er geen last van. Daarom is het woord voor vader in het Latijn pater, in het Grieks πατήρ (patēr) en in het Sanskriet pitṛ́. Daar zijn de Proto-Indo-Europese medeklinkers p en t dus keurig bewaard gebleven.
Maar in het Griekse woord πατήρ (patēr) zien we de werking van weer een andere sound law. Opvallend is namelijk dat de nominativus πατήρ (patēr) met een lange η (èta) geschreven wordt, terwijl de accusativus πατέρα (patéra) een korte ε (epsilon) heeft.
Dat is het gevolg van een klankwet die Szemerényi’s Law heet – een wet die reeds in het Proto-Indo-Europese taalstadium actief moet zijn geweest.
Het idee van de Hongaars-Britse taalkundige Oswald Szemerényi (1913-1996) was namelijk dat de nominativus *ph₂tḗr ooit op een -s moet hebben geëindigd: *ph₂térs dus. Dan lijkt het woord meer op andere Proto-Indo-Europese nominativusvormen, die ook allemaal op een -s eindigden (vergelijk het Latijnse urbs, Griekse θεός (theós), Gotische wulfs, enz.).
Volgens Szemerényi’s Law viel die -s aan het einde van een woord weg na zogeheten resonanten, in dit geval de r. Ter compensatie van dat wegvallen werd de klinker vóór de r verlengd. En die verlengde ē was de voorloper van de lange η in de nominativus πατήρ (patēr).
De accusativusuitgang heeft nooit een -s gehad, dus van Szemerényi’s Law was ook geen sprake. De voorafgaande klinker bleef gewoon een korte e, de voorloper van de korte ε in de accusativus πατέρα (patéra).
Aron Groot