Ik heb ooit een paar weken in een laboratorium gewerkt. Een bizarre ervaring. Het was eigenlijk niet echt een laboratorium, maar een loods aan het einde van metrolijn 50 in Amsterdam. Ik zat de hele dag aan een tafel met daarop een buisje, waaruit telkens opnieuw een chemische geur kwam. Zodra ik ’m kon ruiken, moest ik op een knopje drukken.
Dat deed ik braaf, maar toch was het steeds niet goed. Dan had ik weer te vroeg gedrukt, dan weer te laat. Ja, ik was proefpersoon voor wetenschappelijk onderzoek, maar uit dat onderzoek mochten kennelijk niet de verkeerde cijfers komen.
Waar het mij om gaat is mijn officiële functietitel destijds: olfactorisch analist. In dat ‘olfactorisch’ herkennen we het Latijnse werkwoord oleo, dat ‘geuren’ of ‘stinken’ betekent. Zoals in de Latijnse spreuk pecunia non olet: geld stinkt niet.
Maar als we naar het bijbehorende zelfstandig naamwoord kijken, zien we iets vreemds. Dat is namelijk odor, te herkennen in het Nederlandse de-odorant. Dat odor heeft als eerste medeklinker een d, terwijl je op basis van het werkwoord oleo een l zou verwachten.
Het verwante, Griekse woord voor ‘geur’ is ὀδμή (odmè), ook met een d. De gereconstrueerde Proto-Indo-Europese oerwortel van al deze geurwoorden is dan ook *h₃ed-, met een d. Conclusie: het werkwoord oleo is de vreemde eend in de bijt – daar is de d om onverklaarbare reden in een l veranderd.
Deze vreemde verschuiving van d naar l zien we in nog een paar Latijnse woorden terug. In het Latijnse lingua bijvoorbeeld, dat later onder andere het Franse langue wordt. De oorspronkelijke Proto-Indo-Europese vorm is *dn̥ǵʰwh₂, dus met een d aan het begin. En dat *dn̥ǵʰwh₂ is uiteindelijk ook de oorsprong van het Nederlandse tong. Het Nederlands is immers een Germaanse taal, en ook de Germaanse talen stammen af van het Proto-Indo-Europees – net als het Latijn en het Grieks.
Nog een voorbeeld is het Latijnse lacrima, dat ‘traan’ betekende en in het Italiaans ongewijzigd voortleeft als lacrima. Opnieuw heeft de Proto-Indo-Europese vorm waar dit woord op teruggaat een d aan het begin: *dr̥kh₂ḱru-. En ook opnieuw blijft die d in het Grieks wél behouden; daar is het woord voor ‘traan’ namelijk δάκρυ (dákru). Ook het Germaans is relatief conservatief – de Nederlandse variant van deze Proto-Indo-Europese vorm is gewoon ons woord traan.
Deze sporadische Latijnse l (waar je dus een d zou verwachten) is in het verleden wel een ‘Sabijnse l’ genoemd. Het idee was dat die paar l-woorden door het Latijn ontleend zijn aan het naburige Sabijns, bekend van de mythische Sabijnse maagdenroof. Maar dat is onzin, zoals in het plaatje hieronder staat uitgelegd. De waarheid is dat we niet begrijpen waarom en onder welke omstandigheden het Latijn een d soms in een l verandert. Zelfs de wetenschap weet kennelijk niet alles, hoe hard ze ook haar best doet. Of soms wat minder hard, zoals in die loods aan het einde van metrolijn 50.
Aron Groot