Een taal is een dialect met een leger en een vloot
Over het taalhistorisch belang van dialecten
Dit stukje verscheen eerder in het Hollands Maandblad.
‘Een taal is een dialect met een leger en een vloot.’ Waar, wanneer en door wie deze uitspraak voor het eerst gedaan werd, is onduidelijk. De geldigheid ervan staat niet ter discussie – onderscheid tussen taal en dialect is in essentie politiek.
Toch bestaat nog altijd het idee dat dialect minderwaardig of zelfs fout is. En dat is jammer, niet alleen voor de talige biodiversiteit in Nederland, maar ook vanuit taalhistorisch perspectief. Onze dialecten conserveren taalelementen die in het Standaardnederlands allang verloren zijn gegaan.
Zo maakt het Standaardnederlands geen onderscheid meer tussen mannelijke en vrouwelijke woorden. Het lidwoord het is gereserveerd voor onzijdige woorden, alle overige woorden krijgen het lidwoord de. Alleen bij verwijzing wordt het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk nogal artificieel in stand gehouden. ‘De boerderij heeft haar beste tijd gehad.’ Als corrector van Hollands Maandblad durf ik wel te stellen: dat gaat vaker fout dan goed. Er is in het Standaardnederlands immers geen enkele aanwijzing voor de vrouwelijkheid van boerderij.
Maar een spreker van bijvoorbeeld het Brabants zal deze fout niet zo snel maken. Daar heb je namelijk ’t huis (onzijdig), d’n hond (mannelijk), en de boerderij (vrouwelijk) – een volwaardige driedeling. Het Brabants is in dit opzicht dus complexer en conservatiever dan het Standaardnederlands. Op dezelfde manier bewaart het Brabants trouwens ook onze naamvallen, het verschil in stemhebbendheid tussen ch en g, enzovoorts.
Ook voor de reconstructie van het klassieke Latijn zijn dialecten onmisbaar. Neem de letter c in het woord centum (‘honderd’). Kijk je naar de dochtertalen van het Latijn, dan zie je cent (Frans), cien (Spaans) en cento (Italiaans) – allemaal s-achtige klanken vóór in de mond. Een voor de hand liggende interpretatie van deze data is dat de Latijnse voorloper centum óók begon met een s-achtige klank.
Maar pak je het Sardijnse dialect erbij, dan hoor je ineens het woord kentu om het getal 100 uit te drukken. Met een k-klank dus, helemaal achter in de mond. En omdat een ontwikkeling van achter naar voor vele malen realistischer is dan andersom (al helemaal als er een e op volgt, een klinker die zich ook voor in de mond bevindt), denkt men dat het Sardijns de oorspronkelijke, klassiek Latijnse uitspraak heeft behouden. De Latijnse letter c gaf dus een k-klank weer. Die theorie wordt bevestigd door bijvoorbeeld de Oudgriekse spelling van Latijnse leenwoorden. De naam Caesar wordt daar namelijk geschreven als Καῖσαρ (Kaisar).
Over Oudgrieks gesproken: wie dat op het gymnasium geleerd heeft, herinnert zich ongetwijfeld de zogenaamde ρει-regel (‘rei-regel’). Een ezelsbruggetje dat als volgt klinkt: na een ρ (r), ε (e), of ι (i) verandert een η (ē) in een α (ā). Naast de gebruikelijke nominatief enkelvoud νίκη (nikē, ‘overwinning’) had je dus een nominatief enkelvoud χώρα (chōrā, ‘land’).
Maar op het gymnasium leer je de taal van Athene, het klassieke Attisch. Kijken we naar het Dorische dialect van het minder verfijnde Sparta, dan lezen we de spelling νίκα (nikā, ‘overwinning’). De athenocentrische formulering van de ρει-regel verduistert dus de werkelijkheid – in het Attisch verandert de α (ā) juist in een η (ē), behálve na de letters ρ, ε, ι, waar de oorspronkelijke α bewaard blijft.
Aron Groot
If certain sound shifts are likely to happen, why didnt they happen so long ago that we don't have records of them? Are, in the long run, sound shifts circular?