Frontaal, duaal, pedaal, kapitaal, marginaal, provinciaal – het Nederlands kent een hoop woorden die op -aal eindigen.
Woorden met het achtervoegsel -aal zijn altijd ontleend aan het Latijn. Het Latijn had namelijk het achtervoegsel -alis. Met dit achtervoegsel konden de Romeinen een bepaald soort bijvoeglijke naamwoorden maken.
Voorbeeld: provincia betekende ‘provincie’, provincialis betekende ‘bij de provincie behorend’ – net als het Nederlandse bijvoeglijke naamwoord provinciaal dus. Een pes (accusativus pedem) was een ‘voet’, en pedalis dus ‘bij de voet behorend’. In het Nederlands werd dat het zelfstandig naamwoord pedaal.
Maar het Nederlands kent ook woorden die op -air eindigen: militair, vulgair, populair. Dit achtervoegsel -air gaat terug op het Latijnse -aris, dat precies dezelfde functie heeft als -alis.
Militaris is dat wat bij een soldaat (miles, accusativus militem) behoort, vulgaris is dat wat bij de grote massa (vulgus) behoort, popularis dat wat bij de het volk (populus) behoort. Hoe zit dat?
Het antwoord: de variant -aris duikt op als er al een l in het zelfstandig naamwoord zit. Kennelijk vonden de Romeinen het lastig om twee keer in één woord de l uit te spreken – en dus maakten ze van de tweede l een r. Het achtervoegsel -alis werd dan -aris. Taalkundigen noemen dit fenomeen dissimilatie.
Een ander voorbeeld van dissimilatie is Grassmann’s Law, vernoemd naar de (onder andere!) wis- en taalkundige Hermann Grassmann (1809-1877). Hij ontdekte dat het Grieks moeite had met twee ‘geaspireerde klanken’ na elkaar.
Zo heb je het Griekse werkwoord φύω (pʰuoo) dat ‘doen groeien’ betekent en waaraan wij het woord fysiek ontlenen. In het Grieks was die beginletter φ (pʰ) een geaspireerde klank – uitgesproken als een p met daarna een pufje lucht, zoals Engelsen dat ook doen in bijvoorbeeld het woord package.
Wil je van φύω (pʰuoo) een perfectum maken, dan kan dat door middel van reduplicatie – herhaling van de eerste lettergreep. Zo doet het Grieks dat altijd: het werkwoord λύω (luoo, ‘losmaken’) heeft als perfectum bijvoorbeeld λέλυκα (leluka).
Maar bij φύω (pʰuoo) vormt die reduplicatie een probleem. Bij herhaling van de eerste lettergreep zou je twee geaspireerde klanken na elkaar krijgen: φέφυκα (pʰepʰuka). Dat kan niet, dus verliest die eerste φ (pʰ) zijn aspiratie en wordt het πέφυκα (pepʰuka).
Hetzelfde gebeurt met zogeheten geredupliceerde tegenwoordige tijden. Geen θίθημι (tʰitʰèmi) maar τίθημι (titʰèmi), dat ‘plaatsen’ betekent. Dit werkwoord is trouwens verwant aan het Nederlandse doen.
Aron Groot
Geloof het of niet, maar ik ben fulltime student en parttime pakketbezorger. Daarnaast schrijf ik deze stukjes. Elke keer als er een abonnement wordt afgesloten, maakt dat mij onironisch enorm blij. Nog meer als het een betaald abonnement is – al blijft Gevleugelde woorden natuurlijk voor iedereen gratis toegankelijk.